De tulpen van tante Lien
Tante Lien, een tante van mijn vrouw, was in de jaren 20 van de vorige eeuw geboren op een boerderij in de omgeving van Zwolle. Zij vertelde ons dat zij als klein meisje in het voorjaar, rond Pasen, in de weilanden ‘tulpen’ ging plukken. Voor haar moeder, oma en voor wie ze maar wilde hebben. Met emmers vol kwam ze thuis. Die ‘tulpen’ van tante Lien waren in werkelijkheid kievitsbloemen (Fritillaria meleagris).
De kievitsbloem is in het wild in Nederland een zeer zeldzaam bolgewas geworden. De hoeveelheden bloemen, die tante Lien uit haar jeugd kende, zijn er niet meer. Maar de omgeving rond Zwolle, langs de oevers van de Overijsselse Vecht en het Zwarte Water, is nog wel een belangrijke groeiplaats van de wilde kievitsbloem. Ongeveer tachtig procent van alle Nederlandse kievitsbloemen staat hier.
Het plantje heeft een tere stengel met smalle blaadjes, die een aantal maanden na de bloei in april afsterft. De bloem heeft paars geblokte bloemblaadjes, maar soms is de bloem wit. De planten doen er acht jaar over om in bloei te komen. De zaden verspreiden zich drijvend op het water. De plant is voor de verspreiding dan ook afhankelijk van overstromingen en een hoge waterstand in de winter. Van oudsher komen kievitsbloemen voor in gebieden met klei-op-veen. De planten kunnen slecht tegen overbemesting en veranderingen aan het grondwaterpeil.
Ook aan de westkant van de IJssel, in de omgeving van Hattem, staan op een paar plaatsen nog wilde kievitsbloemen. Dit is het resultaat van langdurig agrarisch natuurbeheer. Deze botanische hooilanden zijn jarenlang niet bemest. En er is ook nooit gebruik gemaakt van chemische onkruidbestrijding. Hier kunnen de kievitsbloemen niet tegen. Behalve kievitsbloemen zijn deze hooilanden in het voorjaar bijzonder kruidenrijk. Het zijn dan ook “pareltjes” van agrarisch natuurbeheer.
Foto en tekst: Cor Heidenrijk